Overdenking: de opgebroken straat

Het was in maart 1848 dat Prins Frederik een discussie met zijn broer, Koning Willem II, had. Daar waar de koning zich vooral bezig hield met de geneugten van het leven, maakte de prins zich zorgen over de slagkracht van Nederland. “De nijverheid en industrie van de Nederlander is weliswaar ongebreideld, maar te vaak laat men het over aan anderen om de eigen problemen op te lossen. Men accepteert wat is, in plaats van actief werken aan een verandering van het lot”.  De koning was het hier niet mee eens, en vond de prins wat negatief. Zittend aan het diner in Den Haag besloot de prins zijn broer uit te dagen om zijn punt te bewijzen: voor een bedrag van honderd guldens. De koning ging de uitdaging aan, misschien om van het onderwerp af te zijn, misschien omdat hij niet vies was van een kleine weddenschap. De prins stelde voor dat hij binnen enkele dagen met een voorstel zou komen en al snel ging het gesprek bij het diner weer over andere zaken.

Drie dagen later meldde de secretaris van de koning bij het ontbijt dat Prins Frederik en zijn adjudant zijn opwachting maakte, maar dat de prins nogal curieus gekleed was. De prins werd binnengelaten en Willem keek geamuseerd. De enigszins shabby kleding van de prins deden vermoeden met een reiziger te maken te hebben die reeds een lange tocht achter de rug had. “Wat is hier de reden van?” “Ik wilde je opnemen op je toezegging, kom, zeg je plannen af en ga met mij mee”. Met deze woorden presenteerde een adjudant van de prins een pakket waarin, in papier gewikkeld een zelfde soort shabby outfit zat. De koning keek verbaasd: “ik dacht dat we een demonstratie van de nijverheid van de burger gingen bekijken, ik wist niet dat een verkleedpartij een voorwaarde was”. De prins grijnsde “Werk mee!”

De koning haalde zijn schouders op en begon zich te verkleden. De secretaris haastte zich om alle afspraken af te zeggen, en diezelfde ochtend zagen voorbijgangers twee heren in stoffige kleding een zij-uitgang van het paleis verlaten. Ze werden niet herkend, en waarom ook? Wie zou verwachten dat de koning en zijn broer verborgen waren onder die oude, stoffige jassen en hoeden. “Waar gaan we heen?” vroeg de koning. “Dat zie je als we er zijn” antwoordde de prins. De koning genoot stiekem van zijn anonimiteit, en wandelde langs winkels, langs spelende kinderen, lachende mensen en hard werkende handwerkslieden. Gewend als hij was aan formele menigten was dit wel een hele bijzondere ervaring.

Na enige tijd kwamen ze aan bij een drukke Haagse straat, alwaar een opstopping leek te zijn ontstaan. De koning stelde vast dat een gedeelte van de straat opgebroken was, en keien naast de straat op een hoop lagen. Het waarom was niet duidelijk. Met veel pijn en moeite moesten karren, voetgangers en paarden laveren om langs de hindernis te komen. De koning vroeg zijn broer verbaasd “Wat is hier gebeurd?” “Ik heb vannacht enige soldaten gevraagd de straat hier op te breken om deze hindernis te maken. Luister en leer”.

Een statige dominee in een koets was nu bezig langs de hindernis te komen en verwenste zijn koetsier en diens kinderen over de plotselinge bewegingen van de koets. De koetsier, gedwongen om van de bok te komen, leidde zijn paarden met hand langs de hindernis. Het gescheld van de dominee werd luider en duurde voort tot vele meters na de hindernis.

Een tweetal keurige kooplieden liep er langs, en maakten opmerkingen over de incompetentie van het stadsbestuur en de luiheid van stratenmakers. Met opgetrokken neuzen liepen zij langs de hindernis en poetsten hun schoenen af.

Geamuseerd keken onze koninklijke gasten toe terwijl de een na de ander met veel capriolen over de opgebroken straat klom. Veelal onder het uiten van verwensingen naar medeburgers, stadsbestuur en wie ze ook maar de schuld konden geven.
De prins schudde zijn hoofd, “zie je? Ieder accepteert de hindernis, geeft jan en alleman de schuld, terwijl alles er ligt om de stenen terug te leggen en het obstakel te verwijderen. Broer, ik maak me zorgen, want als dit de mentaliteit van de burger is, dan zullen we nooit iets voor elkaar krijgen”.
De koning knikte bezorgd, zo had hij dit nog nooit bekeken.

Na een uur had de koning het wel gezien en greep zuchtend in zijn jaszak. “Broer, je hebt je punt duidelijk gemaakt, hier is de afgesproken som. Klaarblijkelijk zijn we goed in het de schuld geven van anderen.” De prins nam de geldbuidel aan, maar gebaarde opeens dat de koning moest opletten.

Daar kwam een eenvoudige visser uit Scheveningen op zijn paard en wagen volgeladen met de vangst van vandaag. Hij stopte voor de opgebroken straat, steeg af van de wagen en bekeek het geheel eens goed. Zonder verder klagen of schelden zakte hij door de knieën en begon de stenen terug te leggen in de straat zodat hij zonder veel problemen door kon rijden met zijn vis. Toen hij klaar was liep hij weer terug naar de wagen en beklom de bok en nam de teugels ter hand.

Met enige verbazing zag hij twee mannen in zijn weg staan. Een van de mannen kwam hem bekend voor, maar hoe en waarom wist hij niet. De koning vroeg de buidel terug van zijn broer, die het hem zonder morren gaf. Hij keek nog eens naar de buidel en overhandigde deze aan de visser. “Ik had bijna de moed opgegeven dat er nog aanpakkers waren in deze stad, die hun lot in eigen hand konden nemen, mensen die hun problemen niet uit de weg gaan, maar oplossen. Te vaak accepteren we dat wat is, zonder te weten dat als we aanpakken we dit kunnen veranderen. Uw acties hebben mijn vertrouwen hersteld. Ik wil u graag hiervoor belonen.”

Met deze woorden groetten de beide mannen de verbaasde visser en liepen weg.  De visser? Hij vervolgde zijn weg naar de markt: hij had immers vis te verkopen.

© 2024 Loge Sint Jan

Log in with your credentials

Forgot your details?